De buitengewone grootsheid van het Romeinse Rijk
Je ziet vooral aan drie zaken de buitengewone grootsheid van het Romeinse Rijk:
Rome werd op een gunstige plek gebouwd, aan de Tiber en op het kruispunt van twee belangrijke handelswegen. Het prille Rome bestond uit losse nederzettingen op de verschillende heuvels, van elkaar gescheiden door moerasgrond die niet geschikt was bebouwing.
Toen de Etrusken eind 7de eeuw v.C. aan de macht kwamen in Rome, veranderde alles drastisch en voorgoed. Met hun grote technische kennis draineerden (= overtollig water afvoeren) ze het moeras tussen het Capitool en de Palatijn, waardoor een plein ontstond dat sindsdien het centrum van de stad vormde: het Forum Romanum .
- de aquaducten
- de aangelegde wegen
- het rioleringssysteem
Rome werd op een gunstige plek gebouwd, aan de Tiber en op het kruispunt van twee belangrijke handelswegen. Het prille Rome bestond uit losse nederzettingen op de verschillende heuvels, van elkaar gescheiden door moerasgrond die niet geschikt was bebouwing.
Toen de Etrusken eind 7de eeuw v.C. aan de macht kwamen in Rome, veranderde alles drastisch en voorgoed. Met hun grote technische kennis draineerden (= overtollig water afvoeren) ze het moeras tussen het Capitool en de Palatijn, waardoor een plein ontstond dat sindsdien het centrum van de stad vormde: het Forum Romanum .
De Etrusken slaagden daarin in 616 v.C. door een ingenieus kanaalsysteem te ontwikkelen: de Cloaca Maxima (“het grootste riool).
Eenmaal het gebied aan de oever van de Tiber was drooggelegd, werd de Cloaca Maxima vooral gebruikt om afvalwater naar de Tiber af te voeren. Omwille van die nieuwe bestemming werd het riool in de eeuwen daarna sterk uitgebreid en overdekt.
Een deel van de Cloaca Maxima wordt 2500 jaar na de eerste aanleg nog steeds gebruikt. Dit deel is gelegen aan de plaats waar ze in de Tiber uitmondt.
Eenmaal het gebied aan de oever van de Tiber was drooggelegd, werd de Cloaca Maxima vooral gebruikt om afvalwater naar de Tiber af te voeren. Omwille van die nieuwe bestemming werd het riool in de eeuwen daarna sterk uitgebreid en overdekt.
Een deel van de Cloaca Maxima wordt 2500 jaar na de eerste aanleg nog steeds gebruikt. Dit deel is gelegen aan de plaats waar ze in de Tiber uitmondt.
Dat riool was zo belangrijk dat het zelfs een eigen beschermgodin kreeg: Cloacina, met een tempeltje op het Forum Romanum!
Vooral vanaf de Republiek kreeg Rome geleidelijk zijn huidige vorm en groeide het uit tot een wereldstad. Om in de basisbehoeften van de steeds groter wordende bevolking te kunnen voorzien, werden verschillende nutsvoorzieningen ontwikkeld.
Het eerste Romeinse aquaduct, de Aqua Appia, werd in 312 v.C. gebouwd door de censor Appius Claudius Caecus. Aanvankelijk ging het om een bescheiden bouwwerk, maar in de eeuwen daarna werden verschillende vertakkingen aan de Aqua Appia toegevoegd. De belangrijkste renovatie werd uitgevoerd door niemand minder dan Agrippa, Augustus’ rechterhand. In 226 n.C., dus ruim 500 jaar na de bouw van het eerste aquaduct, voorzagen elf aquaducten, variërend in lengte van 16 tot 91 km, de hoofdstad van drinkwater.
Ze hadden tot doel het water uit hoger gelegen streken met een gelijkmatig verval naar de stad te laten stromen, ook over oneffen terrein. In de oudheid kende men geen drukpompen of zuigpompen, waardoor deze methode aangewend moest worden. De bovengrondse delen van de aquaducten bestonden vooral uit bogen omdat muren te veel druk van de wind zouden opvangen, het landschap zouden schaden en te veel materiaal en geld zouden kosten. Het water liep boven op het aquaduct doorheen een gesloten geul, met bovenaan verluchtingsgaten.
Men pompte het water omhoog tot aan het aquaduct. Dieren zetten dit systeem van schepraderen in beweging. Het water kon door een goot vloeien in de stad. Men haalde het water, logisch gezien, bij een bron of een rivier. De waterleiding liep niet de hele tijd door zo’n brug, enkel wanneer er een dal was, want dan moesten ze erover en bouwden ze daarom aquaducten. De Romeinen moesten rekening houden met het feit dat water niet bergop stroomt dus er moest een constante lichte helling zijn waardoor het automatisch de juiste richting uitstroomde. Het water stroomde in een reservoir en werd van daaruit verdeeld over de stad.
Sommige huizen hadden een eigen watervoorziening maar de gewone mensen moesten hun water uit de openbare fonteinen halen. De openbare fonteinen waren in de Romeinse tijd dus functioneel, in latere tijden werden ze decoratief.
De Romeinen brachten nu het water naar de stad langs bovengrondse ‘waterstraten’ of aquaducten, zodat de boeren het moeilijker kregen om onderweg water af te leiden voor eigen gebruik. Soms waren aquaducten zelfs als het ware verborgen in een ander bouwwerk, zoals in het aquaduct van keizer Claudius in de huidige Porta Maggiore.
Nog steeds zijn er Romeinse aquaducten in werking. Door de Aqua Felice wordt het water aangevoerd voor de Mozesfontein, door Aqua Virgo loopt nog steeds het water dat de Trevi-fontein voedt. Tegen het einde van de keizertijd bezat Rome dus 11 thermen en er werd water door 11 aquaducten aangevoerd die water haalden uit het meer van Bracciano en de bergen ten oosten van de stad en die samen een lengte hadden van 600km. De Aqua Appia is de oudste aquaduct van 312 v.C. . De Aqua Marcia is de langste met 91,4 km. Aquaducten waren ook gebouwen van openbaar nut.
Door het boek ‘De aquaductibus urbis Romae’ van ‘Frontinus’ is onze kennis in verband met de aquaducten in Rome uiterst nauwkeurig en gedetailleerd. Frontinus bekleedde, in 97 n.C., het ambt van curator aquarum (directeur van de waterbevoorrading), onder het bewind van keizer Trajanus.
Tijdens de keizertijd werden in het hele rijk aquaducten gebouwd, waardoor je ze vandaag nog overal in Europa, Klein-Azië en Noord-Afrika aantreft. Een van de beste bewaarde Romeinse aquaducten vind je terug in de buurt van het Franse Nîmes. Een ander prachtexemplaar valt te bewonderen in Segovia, in de provincie Hispania.
De Romeinen gingen bijna elke dag naar de thermen. Het maakte deel uit van het dagelijks leven. De Romeinse dichter Juvenalis schreef in het Latijn: ‘mens sana in corpore sano’ = ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’. De Romeinen wisten dat het belangrijk was om gezond te leven want als je lichaam gezond is, is je geest ook gezond.
- Aquaducten:
Het eerste Romeinse aquaduct, de Aqua Appia, werd in 312 v.C. gebouwd door de censor Appius Claudius Caecus. Aanvankelijk ging het om een bescheiden bouwwerk, maar in de eeuwen daarna werden verschillende vertakkingen aan de Aqua Appia toegevoegd. De belangrijkste renovatie werd uitgevoerd door niemand minder dan Agrippa, Augustus’ rechterhand. In 226 n.C., dus ruim 500 jaar na de bouw van het eerste aquaduct, voorzagen elf aquaducten, variërend in lengte van 16 tot 91 km, de hoofdstad van drinkwater.
Ze hadden tot doel het water uit hoger gelegen streken met een gelijkmatig verval naar de stad te laten stromen, ook over oneffen terrein. In de oudheid kende men geen drukpompen of zuigpompen, waardoor deze methode aangewend moest worden. De bovengrondse delen van de aquaducten bestonden vooral uit bogen omdat muren te veel druk van de wind zouden opvangen, het landschap zouden schaden en te veel materiaal en geld zouden kosten. Het water liep boven op het aquaduct doorheen een gesloten geul, met bovenaan verluchtingsgaten.
Men pompte het water omhoog tot aan het aquaduct. Dieren zetten dit systeem van schepraderen in beweging. Het water kon door een goot vloeien in de stad. Men haalde het water, logisch gezien, bij een bron of een rivier. De waterleiding liep niet de hele tijd door zo’n brug, enkel wanneer er een dal was, want dan moesten ze erover en bouwden ze daarom aquaducten. De Romeinen moesten rekening houden met het feit dat water niet bergop stroomt dus er moest een constante lichte helling zijn waardoor het automatisch de juiste richting uitstroomde. Het water stroomde in een reservoir en werd van daaruit verdeeld over de stad.
Sommige huizen hadden een eigen watervoorziening maar de gewone mensen moesten hun water uit de openbare fonteinen halen. De openbare fonteinen waren in de Romeinse tijd dus functioneel, in latere tijden werden ze decoratief.
De Romeinen brachten nu het water naar de stad langs bovengrondse ‘waterstraten’ of aquaducten, zodat de boeren het moeilijker kregen om onderweg water af te leiden voor eigen gebruik. Soms waren aquaducten zelfs als het ware verborgen in een ander bouwwerk, zoals in het aquaduct van keizer Claudius in de huidige Porta Maggiore.
Nog steeds zijn er Romeinse aquaducten in werking. Door de Aqua Felice wordt het water aangevoerd voor de Mozesfontein, door Aqua Virgo loopt nog steeds het water dat de Trevi-fontein voedt. Tegen het einde van de keizertijd bezat Rome dus 11 thermen en er werd water door 11 aquaducten aangevoerd die water haalden uit het meer van Bracciano en de bergen ten oosten van de stad en die samen een lengte hadden van 600km. De Aqua Appia is de oudste aquaduct van 312 v.C. . De Aqua Marcia is de langste met 91,4 km. Aquaducten waren ook gebouwen van openbaar nut.
Door het boek ‘De aquaductibus urbis Romae’ van ‘Frontinus’ is onze kennis in verband met de aquaducten in Rome uiterst nauwkeurig en gedetailleerd. Frontinus bekleedde, in 97 n.C., het ambt van curator aquarum (directeur van de waterbevoorrading), onder het bewind van keizer Trajanus.
Tijdens de keizertijd werden in het hele rijk aquaducten gebouwd, waardoor je ze vandaag nog overal in Europa, Klein-Azië en Noord-Afrika aantreft. Een van de beste bewaarde Romeinse aquaducten vind je terug in de buurt van het Franse Nîmes. Een ander prachtexemplaar valt te bewonderen in Segovia, in de provincie Hispania.
- Weetje:
- Thermen:
De Romeinen gingen bijna elke dag naar de thermen. Het maakte deel uit van het dagelijks leven. De Romeinse dichter Juvenalis schreef in het Latijn: ‘mens sana in corpore sano’ = ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’. De Romeinen wisten dat het belangrijk was om gezond te leven want als je lichaam gezond is, is je geest ook gezond.
Alle Romeinen mochten gratis naar de thermen en het Colosseum. De keizer besliste dat, omdat men ging het volk iets geven want zolang de mensen iets te doen hadden, gingen ze misschien minder rebelleren of protesteren. Maar de keizer gaf gratis toegang tot de thermen omwille van de hygiëne en omwille van ‘mens sana in corpore sano’.
De thermen waren gebouwen van openbaar nut (voor hygiëne), maar ook gebouwen voor ontspanning (voor sport en ontspanning). Men kan dit vergelijken met onze hedendaagse gebouwen van sauna’s, zwembaden en fitness.
De thermen waren gebouwen van openbaar nut (voor hygiëne), maar ook gebouwen voor ontspanning (voor sport en ontspanning). Men kan dit vergelijken met onze hedendaagse gebouwen van sauna’s, zwembaden en fitness.